Nederlanders met een Franse droom
Eva liet haar vingers glijden over het verweerde hout van het keukenaanrecht, terwijl de geur van versgebakken baguette zich door het huis verspreidde. Buiten kleurde de hemel langzaam goudroze — de ochtendzon had de wijngaarden van de Dordogne in zachte pastel gehuld. Joris zat al op het terras met een kop koffie, zijn blik dromend op het glooiende landschap. In stilte glimlachte hij toen hij Eva in de deuropening zag verschijnen, haar haren rommelig, haar ogen helder. Het was een beeld waar hij nooit genoeg van kreeg.
Vijf jaar geleden was hun leven nog totaal anders. Eva ontwierp verpakkingen voor supermarkten, Joris gaf Nederlands op een middelbare school in Amersfoort. Hun dagen waren vol afspraken, deadlines, files en haast. Maar tijdens een zwoele zomeravond in de Provence — wijntjes in de hand, onder een hemel vol sterren — fluisterde Eva het voor het eerst: “Wat als we dit elke dag konden hebben?”
Wat begon als een vakantiefantasie groeide uit tot een plan. Avondenlang tekenden ze op bierviltjes droomscenario’s: een knusse chambres d’hôtes, een grote moestuin, lange tafels met gasten onder lichtslingers, wijn uit eigen streek en dagen zonder haast. Het werd hun geheime project. Iets om voor te leven.
Ze vielen voor een oude, verwaarloosde boerderij net buiten het dorpje Saint-Cyprien. De muren waren gescheurd, de ramen gebroken, maar het uitzicht was adembenemend. “Ze noemen dit le charme de la ruine,” had de makelaar gezegd met een knipoog. Eva en Joris lachten. Ze waren verkocht.
De eerste maanden waren chaotisch, stoffig, en vol Franse verrassingen. De dakbedekking moest eraf, het dakgebinte werd opnieuw geplaatst, ze leerden vloeken in het Frans dankzij een koppige aannemer, en ontdekten dat het romantische leven op het platteland óók betekende dat je zelf rioolbuizen moest graven. Maar elke avond eindigde met een glas wijn bij het vuur, een blik in elkaars ogen, en een fluistering: “We doen dit samen.”
Langzaam begon de oude boerderij te transformeren. Eva schilderde kamers in warme aardetinten, met linnen gordijnen en brocante vondsten van de lokale markt. Joris legde een boomgaard aan, herontdekte zijn liefde voor koken en werd de koning van het ontbijt. En toen de eerste gasten kwamen, voelden ze het echt: dit was geen droom meer. Dit was hun leven.
Ze gaven hun plek de naam Maison Étoile, het huis onder de sterren. Elke gast kreeg een handgeschreven welkomstkaart, zelfgemaakte abrikozenjam en verhalen over het leven tussen lavendel en wijngaarden. Soms zaten ze ’s avonds nog lang aan tafel met hun gasten — kletsend over het leven, lachend bij kaarslicht, wijn delend alsof het oude vrienden waren.
De liefde tussen Eva en Joris bloeide op een nieuwe manier. In Nederland waren ze elkaar soms kwijtgeraakt in de drukte. Hier vonden ze elkaar terug in stilte, in samenwerking, in dromen die handen en voeten kregen. Hun dagen waren eenvoudiger, maar intenser. Elk seizoen bracht een nieuwe magie: het voorjaar met zijn wilde bloemen, de zomer met markten vol geuren, de herfst vol wijn, en de winter — waarin de haard knetterde en ze hand in hand liepen over mistige velden.
Ze waren Nederlanders gebleven, met hun nuchterheid en humor. Maar hun harten waren Frans geworden. En telkens, als ze elkaar aankeken onder die eindeloze hemel vol sterren, wisten ze het zeker: dit is thuis.
Stof, zweet en stille geluksmomenten
De eerste ochtend in hun nieuwe Franse thuis begon koud. Het huis was vochtig, kil en leeg, op een oud matras en twee stoelen na. Eva kroop dichter tegen Joris aan onder de dikke dekens, luisterend naar het zachte druppen van condenswater dat van een houten balk naar beneden gleed. “Welkom in Frankrijk,” fluisterde ze met een glimlach. Hij lachte. “Bienvenue dans notre ruïne.”
Het echte werk begon de dag erna. Met werkhandschoenen aan en stofmaskers op begonnen ze de kamers leeg te halen. Afbladderend behang, roestige spijkers, vergeten flessen wijn onder een houten vloer — elke ontdekking was een klein verhaal. Soms griezelden ze bij het openen van een oude kast vol spinnenwebben, soms vonden ze schatten: een vergeelde liefdesbrief uit 1923, een vergeelde foto van een bruiloft, een tinnen bord met ingekerfde initialen. Eva begon een doos met vondsten: “Onze doos vol verleden.”
De eerste weken waren zwaar. Ze leerden dat Franse metselkalk niet hetzelfde was als wat ze in Nederland gewend waren. Dat een waterpas in een oud huis weinig zin heeft — “niets is recht, dus alles is goed”, grapte Joris. En dat Franse ambachtslieden hun eigen tempo kennen: “demain peut aussi betekenen volgende week.”
Soms waren er ruzies. Over hoe de indeling moest zijn, over de kleur van de muren, over of het verstandig was zélf een tussenmuur te metselen. Maar telkens vonden ze elkaar terug, moe maar vastberaden, zittend op een omgekeerde emmer, delend in dezelfde droom.
Er waren magische momenten tussen het puin. De eerste keer dat ze een raam openden en het uitzicht zagen zonder spinrag. De avond dat de nieuwe houtkachel eindelijk werkte en ze, onder dekens op de grond, samen wijn dronken bij het flakkerende licht. Of die onverwachte regenbui in juli, die hen nat en lachend onder het dak van het terras dreef — waar ze schuilden met verse croissants en warme koffie, alsof het een scène uit een film was.
Eva begon dagboeken bij te houden: foto’s van de renovatie, verfvlekken op haar wimpers, Joris met een boormachine in zijn hand en een glimlach alsof hij de wereld aan kon. Ze documenteerde elke kleine overwinning. Een rechte tegelwand. De eerste werkende kraan. Het moment waarop hun slaapkamer eindelijk af was en ze onder fris beddengoed in slaap vielen — in een kamer die ze met eigen handen hadden opgebouwd.
Op een avond, toen de elektriciteit het weer eens had begeven en de kaarsen flakkerden op de stenen vensterbanken, keek Joris haar aan en zei:
“Als ik dit allemaal opnieuw moest doen, maar dan zonder jou… dan had ik het nooit volgehouden.”
Eva antwoordde niet met woorden. Ze pakte zijn hand, bracht hem naar haar hart, en kneep zacht. Stilte vol betekenis.
De verbouwing duurde bijna een jaar. Maar met elke steen, elke lik verf en elke blaar groeide niet alleen het huis, maar ook hun liefde. Robuuster. Dieper. Gebouwd op geduld, op dromen en op elkaar.
En toen de deuren eindelijk opengingen voor hun eerste gasten, stonden ze samen in de deuropening, hand in hand. Niet als Nederlanders in Frankrijk. Maar als geliefden in een leven dat ze zelf hadden gebouwd.
De winter die bleef
De eerste sneeuw viel in december, onverwacht vroeg. Het bedekte de heuvels rondom Maison Étoile als een deken van stilte. Eva stond bij het keukenraam, haar handen om een mok gemberthee, terwijl buiten de wereld langzaam wit kleurde. “Het is prachtig,” fluisterde ze.
Joris, gehuld in een dikke trui, knikte. “Maar ook… koud. En we hebben nog steeds geen isolatie in de gastenkamers.”
Wat begon als een sprookjesachtige winter, veranderde snel in een uitdaging. De houtvoorraad bleek te klein. De oude ramen tochten erger dan verwacht. En toen de temperatuur daalde tot -8, begaf de warmtepomp het. Ze gingen terug naar één werkende houtkachel, dikke dekens, en douchen met emmers warm water die ze op de kachel verwarmden.
De gasten bleven weg. Begrijpelijk. Niemand wil kou lijden in zijn vakantiehuis, hoe charmant ook. Wat bleef was stilte. En zorgen.
Het geld raakte sneller op dan ze hadden gepland. Eva kreeg huilbuien bij het zien van hun bankrekening. Joris werd stiller. De droom voelde plots zwaarder dan ooit.
Op oudejaarsavond zaten ze samen op de bank, onder drie lagen dekens, met kaarsen om hen heen omdat de stroom weer uitgevallen was. Buiten hoorde je enkel het kraken van ijs in de bomen. Geen vuurwerk, geen feest, geen champagne. Alleen zij tweeën. En stilte.
“Ik weet niet of we dit volhouden,” zei Eva zacht. Haar ogen glommen.
Joris bleef even stil. Toen pakte hij haar hand en bracht die naar zijn lippen.
“Weet je nog dat we zeiden: als we maar samen zijn?”
Ze knikte.
“Nou,” zei hij, “we zijn samen. In een droom die misschien even koud aanvoelt, maar nog steeds van ons is.”
Die nacht sliepen ze in dezelfde kamer als waar ze begonnen waren — de enige met een goed werkende kachel. Ze lachten om de absurditeit, maakten een kampvuur in hun eigen woonkamer en bakten kastanjes. Buiten vroor het, maar in die kamer — in dat bed, onder die dekens — was het warm. Niet door luxe. Maar door liefde.
De winter bleef lang. Maar zij bleven langer.
Ze leerden brood bakken in een gietijzeren pan boven het vuur. Ze begonnen online Franse les te geven aan Nederlanders, om wat bij te verdienen. Ze plantten plannen voor het voorjaar. En langzaam — heel langzaam — werd het weer lichter.
Toen de eerste zonnestralen in maart de muren verwarmden en de eerste boeking voor april binnenkwam, keek Eva naar Joris en zei:
“Als we deze winter zijn doorgekomen… dan komen we er wel.”
En hij lachte, zoals alleen hij dat kon.
“Dan zijn we sterker dan ons huis.”
Zomerlicht en onverwachte ontmoetingen
Het voorjaar kwam met kracht. De bomen kleurden in één week van kaal naar bloei, en de lavendel schoot omhoog alsof ook hij ongeduldig was geworden. De zon streek zachtjes over de gevel van Maison Étoile, die nu fris wit was gekalkt met blauwe luiken als knipoog naar de Provence. Eva en Joris stonden onderaan de oprijlaan, handen in de aarde, bloemen plantend in de oude wijnton die ze tot bloembak hadden omgetoverd.
In april kwamen de eerste gasten. Daarna ging het snel. De website — met Eva’s oog voor stijl en Joris’ warme teksten — deed zijn werk. Positieve reviews stroomden binnen. De kamers zaten vol. De ontbijttafel vulde zich elke ochtend met vers fruit, huisgemaakte confiture, en gelach in allerlei accenten.
Elke gast liet iets achter: een dankwoord in het gastenboek, een flesje wijn, een klein kunstwerkje dat ze aan de muur hingen. Maar één gast zou alles veranderen.
Haar naam was Claire.
Ze arriveerde op een donderdagavond, in een kleine blauwe Renault, gehuld in een dunne witte jurk, met een hoed die ze nonchalant onder haar arm droeg. Midden vijftig, met een open gezicht en ogen die veel meer hadden gezien dan haar leeftijd deed vermoeden.
Claire was schrijfster, zei ze. Ze was op zoek naar rust. “Ik werk aan mijn nieuwe roman,” voegde ze eraan toe, met een mysterieuze glimlach. “Of misschien vindt die roman míj hier.”
Ze viel stil in het huis, maar werd één met het ritme van Eva en Joris. Ze ontbeet in stilte met een boek, liep lange wandelingen door de heuvels en zat ’s avonds met een glas wijn onder de notenboom. Af en toe stelde ze scherpe vragen — over het leven, over liefde, over loslaten. Vragen die bleven hangen.
Op een avond, na een diner onder de sterren met alle gasten, bleef Claire zitten toen de anderen naar hun kamers vertrokken.
“Ik kijk naar jullie,” zei ze, terwijl ze de laatste slok van haar wijn nam, “en ik zie meer dan alleen een droom die uitkomt.”
Joris fronste. Eva keek vragend.
“Ik zie twee mensen die zichzelf opnieuw aan het uitvinden zijn. En dat is veel krachtiger dan verhuizen of verbouwen.”
Ze zweeg even.
“Weten jullie dat dit huis op een roman lijkt?”
“Een roman?” vroeg Eva.
“Ja,” glimlachte Claire. “Er zit liefde in, strijd, schoonheid, kwetsbaarheid… maar het mooiste is: je weet nooit precies hoe het afloopt. En toch blijf je lezen.”
De dagen erna werkte Claire aan haar boek in de oude appelboomgaard. Bij haar vertrek liet ze een envelop achter, met een klein notitieboekje voor Eva en een handgeschreven bladzijde voor Joris. In Eva’s boekje stond slechts één zin:
Durf stil te zijn in je geluk.
En in Joris’ brief:
Blijf vertellen, ook als niemand luistert. Iemand hoort het altijd.
Een jaar later ontvingen ze een pakket. Claire’s nieuwe roman, opgedragen aan “E. & J., die mij lieten geloven in echte verhalen”. Hun boerderij stond erin, herkenbaar in woorden. Hun liefde, hun strijd, hun zomerlicht.
Dat seizoen zou altijd blijven hangen als de zomer waarin Maison Étoile meer werd dan een plek om te slapen. Het werd een plek waar verhalen geboren werden. Niet alleen die van Eva en Joris, maar ook die van hun gasten.
En onderaan hun gastenboek, op een lege pagina, schreef Eva die avond:
“De zomer bracht zon. Maar ook spiegels. En herinneringen die we pas later begrepen.”
Thuis onder de sterren
De jaren gleden voorbij als seizoenen — elke zomer voller dan de vorige, elke herfst dieper van kleur. Maison Étoile groeide. Niet groter, niet luxueuzer, maar dieper geworteld. De tuin bloeide nu vanzelf. De kamers ademde hun eigen verhalen. En de mensen kwamen — om te rusten, te dromen, te helen.
Eva stond op een avond alleen in de boomgaard. De appelbomen droegen zwaar, het gras was hoog, en de avondlucht zong van de krekels. In haar handen hield ze het oude notitieboekje dat Claire haar jaren geleden had nagelaten. Op de eerste bladzijde stond die ene zin:
“Durf stil te zijn in je geluk.”
Ze was stil. En gelukkig.
Joris kwam achter haar staan, zijn armen om haar heen, zijn kin op haar schouder. Samen keken ze naar de hemel, waar de eerste sterren verschenen, alsof ze hun eigen lichtshow hadden voorbereid — speciaal voor dit moment.
“Ik dacht laatst,” zei hij zacht, “weet je nog dat we dachten: als we hier één zomer volboeken, dan is het geslaagd?”
Ze knikte.
“En nu… zijn we hier. Gewoon. Thuis.”
Ze liepen terug naar het terras, waar de lichtslingers zachtjes gloeiden boven de lange houten tafel. Geen gasten vanavond. Alleen zij tweeën, een fles wijn, en stilte. De goede soort stilte. Die van vrede, niet van leegte.
“Wat denk je,” vroeg Eva, “als we ooit oud zijn, echt oud, en we terugkijken op alles… Zullen we dan spijt hebben?”
Joris schudde zijn hoofd. “Niet van dit.”
Hij tikte op de tafel.
“Hier aan tafel leerden we het leven kennen. In deze tuin vonden we rust. In dat huis vonden we elkaar weer terug.”
Ze bleven nog lang zitten. De maan kwam op. Een uil riep in de verte.
En ergens voelde het alsof het verhaal rond was. Niet afgesloten — want het leven bleef komen, met nieuwe hoofdstukken — maar compleet in dit moment.
In het gastenboek, dat nu bijna vol was met jaren aan herinneringen, vond Eva nog één lege bladzijde. Ze pakte haar pen, dacht even na, en schreef:
“We kwamen hier om een droom waar te maken. Maar het leven gaf ons iets mooiers: thuiskomen in elkaar.”
Toen ze de bladzijde dichtdeed, waaide een zachte bries door de appelbomen.
Boven hen fonkelden de sterren.
En onder hen, in hun huis vol verhalen, sliep de nacht zacht.