Fles met pis

Er is een tijd geweest dat we elke kerstvakantie in een huisje zaten in Noord-Frankrijk, mijn ouders en ik. In een streek die erg geleden had onder de eerste wereldoorlog. Dat zag je niet alleen aan de monumenten die in elk dorpje stonden, hoe klein ook, maar eveneens aan de natuur. In het bos aan de rand van ons dorp zaten overal grote mortiergaten, sommige hiervan waren gevuld met water, andere met oude koelkasten en verbogen bedspiralen. Het blijft Frankrijk tenslotte.

Langs de akkers zagen we tijdens het wandelen geregeld mortiergranaten liggen, die moest de boer tegen gekomen zijn bij het ploegen. De granaten waren nog intact en dus decennia geleden niet tot ontploffing gekomen. Mijn vader ging altijd graag met de vondsten op de foto, vol spanning keek ik dan toe hoe hij stoer de granaat op zijn schouder legde. Als de modderige, verroeste bom nu maar niet explodeerde, niet nu. Ik wist dat het niet kon gebeuren, maar had geregeld last van een rijke fantasie.

In het bos aan de andere kant van het dorp, daar waar de spoorlijn doorheen liep, lagen verschillende bunkers. Van de meeste stond de dikke betonnen deur gewoon open, maar mijn vaders zaklamp stuitte helaas niet op oude dagboeken van een ter plekke gestorven militair. Eén bunker had gefunctioneerd als radiokamer, die stond vol met grote, ons onbekende apparaten.
Uren hebben we doorgebracht op dit verlaten terrein en op een open plek in het bos ontdekten we zelfs nog een tank. Eigenlijk mocht je er niet komen, het was een privébos met grote hekken eromheen. Jagers hadden echter op strategische plaatsen gaten gemaakt en jagers zijn heilig. Het blijft Frankrijk tenslotte.

We waren dan ook erg verheugd toen we later de jachtvergunning van Dominique op een bospaadje zagen liggen. Die moest uit zijn kleding gevallen zijn toen hij achter een wild zwijntje aanholde. Aan klopjachten deden ze niet in ons dorp, daarvoor was de jachtvereniging te klein. Nee, hier moesten ze het allemaal nog zelf doen, pure oorlog. We lieten de vergunning aan twee oude mannetjes in het naburige dorp zien, ja natuurlijk kenden ze Dominique, dat was de voorzitter van de feestcommissie, toen wisten wij genoeg.
Later zagen we nog de zonnebril van Dominique, de zakdoek van Dominique en de zwerfkat van Dominique, maar dit terzijde.

Op oudejaarsavond waren wij de enige die vuurwerk gingen afsteken in het doodstille donkere dorp. Ergens ver weg sloeg een kerkklok twaalf uur en vrijwel direct vermengde de maagdelijke geur van de vrieslucht zich met die van verbrand kruit. Bij de derde vuurpijl kwamen meester en juf uit het zolderraampje hangen van het gemeentehuis, dat ook dienst deed als lagere school. Met enthousiast geklap en luid Bravogeroep verstoorden ze goedbedoeld onze intimiteit en wij de hunne, met ons geknal, het jaar begon goed.
Na afloop zetten we de straalkacheltjes hoog en warmden we ons aan de Champagne, in ons verder kachelloze huisje.

Het allermooiste van deze vakanties was de herhaling, de rode lijn, het hoofditem dat elke keer weer terug leek te komen. Steeds als we langs de kant van de weg wandelden, elke keer dat we bij een bepaalde bocht kwamen, of als we ergens stopten om te picknicken, dan lag hij daar. De fles met pis.
Soms was hij van glas, soms van plastik, de ene werd afgesloten met een schroefdop en de andere door een kurk. Geen fles met pis was gelijk en er heerste altijd een zekere spanning in welke vorm we hem dit keer weer aan gingen treffen. Onze vakanties konden niet meer zonder. De flessen pis waren als zout en peper op een gebakken ei. Onmisbaar. Sindsdien heb ik nostalgische gevoelens bij een fles met pis. Het blijft Frankrijk tenslotte.

Amélie Pardouze

| top |