Een ceder te veel
De mensen in het dorp hadden iets tegen mijn ceder. Het heeft lang geduurd voordat ik begreep waarom. Goed, ceders komen normaal gesproken niet in de Pyreneeën voor. Beneden, aan de voet van de bergen, in het dal van de Garonne – daar wel. Om de zoveel kilometers beheersen ze daar met hun brede schotelvormige kruinen de lage heuvelrand. Ze verraden de nabijheid van sinjeurale landhuizen. Ook daar zijn ze natuurlijk import. De meeste ervan zijn in de negentiende eeuw geplant – ceders afkomstig uit de Libanon, of varianten daarvan. Dat was de tijd dat de bezitters van buitenplaatsen zich bij de aanleg van hun parken voor de landschapsstijl gingen interesseren. Kan wel zijn - nu, anderhalve eeuw later zal niemand meer zeggen dat die ceders niet in de omgeving passen.
Mijn ceder (een nog jonge ceder) was de enige ceder in het dorp. En ik kan me niet herinneren dat ik ooit ergens anders op dezelfde hoogte – achthonderd meter, ceders heb zien groeien. Toch wist ik dat dàt niet de reden was waarom Victor zo smalend kon doen over mijn arme ceder. Wat deden anders in zijn tuintje-voor die prachtige camelia, die yuccas, die witte aronskelken ? Ook dat zijn planten die niets met de oorspronkelijke bergvegetatie te maken hebben. Nee, het was iets anders.
Een verlaten dorp in de bergen
Ik heb het huis tien jaar geleden gekocht. Een oud boerderijtje dat niemand wilde hebben omdat de vier kamers in elkaar overliepen en er geen gang was. Het huis had jaren leeg gestaan, ik hoefde er niet veel voor te betalen. Toch vond ik het huis, en ook de tuin achter (met de ceder), in goede staat aan. Dit was te denken aan Victor en Fernande. Victor had al die jaren de tuin verzorgd, zijn zuster Fernande was om de zoveel tijd binnen de boel komen afstoffen. De toenmalige eigenaar gaf hen daarvoor een kleine vergoeding. In het huis was zijn intussen overleden vrouw geboren en getogen. Ze was er ook na de dood van haar ouders blijven wonen, toen ze onderwijzeres was van de plaatselijke dorpsschool (intussen opgedoekt….). Met het oog op haar nagedachtenis vond Monsieur Lacoste dat hij het huis niet mocht laten verwaarlozen, ook al zat hij zelf ver weg - aan de côte. Toen het huis eenmaal van mij was, toen was er even onzekerheid over de vraag of Victor en Fernande door zouden gaan met het verrichten van hun diensten. Omdat ik vast van plan was om zo vaak als het maar even kon boven te komen vond ik het niet zo nodig (ik onderschatte toen nog wat het is om wanneer je aankomt meteen het gras te moeten maaien, de heg te moeten snoeien, met de houtworm binnen de strijd te moeten aanbinden…). Ook merkte ik dat Victor en Fernande niet erg aandrongen. Ze begonnen over hun kwalen, hun ondergane operaties – kortom twee oude mensen die hun krachten voelen verminderen. Als bij stilzwijgende overeenkomst besloten we het er maar niet meer over te hebben…
Toch was Victor niets te beroerd om af en toe iets voor me te doen – zomaar, gratis. In zo'n bergdorp voelen de mensen zich nogal op elkaar aangewezen. Als er klussen te doen zijn, dan kun je altijd wel op de hulp van deze of gene rekenen. En hierbij komt dat de mensen maar al te blij waren dat het huis weer werd bewoond, al was het alleen maar tijdens de vakanties. Als Victor en Fernande ergens mee zaten, dan was het dat: ze waren er de afgelopen zeventig jaar getuige van geweest hoe geleidelijk aan hun dorp leeg raakte. In hun jeugd had het dorp over maar liefst drie bistros beschikt en over een echt hotel. Nu was daar niets meer van over. Van een bevolking die voor de oorlog achthonderd zielen telde restten er een kleine veertig (veertig permanente bewoners, in de vakanties verdubbelde het aantal). Er was nog één boer met koeien, verder oude mensen, een paar hippies op leeftijd die wat aanrommelden met geiten en kippen, en twee of drie jongere stellen die overdag beneden in de papierfabriek of in het ziekenhuis werkten, en dat was alles. Ja, Victor en Fernande hadden heel hun leven moeten aanzien hoe een gemeenschap beetje bij beetje afkalfde. Er kon soms een grote verbittering in hun woorden doorklinken wanneer ze het over vroeger hadden, en over nu. Ze waren daarom, volgens eigen zeggen, blij met mijn komst. Dat was altijd één bewoner erbij. En wat werd ik hartelijk door hen ontvangen! Ik zie me nog zitten, in hun huisje, aan een grote tafel met een plastic tafeldek. Schuin achter mij een gietijzeren stakachel waarin een vuurtje knappert. Mijn rechterbeen gloeit. Onder de tafel zitten drie rasonzuivere poedels tegen elkaar te grommen (totdat Fernande tegen ze schreeuwt: èèèèh, c'est fini – oui! Les sales bêtes!), op de vensterbank, tussen twee vetplanten, een poes. Buiten kijk je voorbij de camelia op de berghelling – van de bergkam boven tot vlakbij-beneden vijfhonderd meter één en al bos. Fernande komt vanuit haar keukentje met een grote kom dampende soep aanzetten. De saucisse staat al op tafel. Ook de lapin. Victor draait de dop van een jerrycan met zure, maar toch lekkere wijn open.
Ja, wij vinden dit heerlijk – wij die uit de stad komen (drukte, stank, plastic troep op de grond, graffiti, verloedering…). Wij ademen hier. Wij beseffen niet wat de winters voor mensen als Victor en Fernande betekenen. Verveling, gevoel van verlatenheid… .
Ze hebben iets tegen mijn ceder
Over die ceder van mij. Ik vond dat sommige takken elkaar in de weg zaten. Ik begon erover met Victor. Het was de eerste zomer dat ik boven verbleef. Hij bleek bereid om met zijn elektrische zaag die paar takken weg te halen, om ze dan vervolgens in stukken te zagen, voor de open haard (niet dat het boven aan hout ontbrak!). Toen hij klaar was zei hij plotseling: “Zullen we de hele boom maar niet omkappen?” Ik dacht toen nog dat hij een grap maakte. Ja, toen nog wel, maar al gauw niet meer. Want het waren geen grapjes, wanneer hij over mijn ceder begon. Hij, of Fernande, of ook sommige andere oude mensen in het dorp. “Pas op, het kan hier lelijk stormen. Die ceder zou best eens om kunnen vallen – op uw huis.” “Kijk, ziet u het puntje van de ceder – hoe die scheef staat? Dat is sinds die wervelstorm van vorige maand.” En ze kwamen er maar op terug. Wat hadden ze toch tegen mijn ceder? Ik bevond me boven, in mijn huis, die nacht vlak na kerstmis 1999 dat over Frankrijk de orkaan raasde. Het grote bos boven loeide, mijn ceder zuchtte, piepte - kraakte een beetje. De volgende morgen stond hij nog recht overeind. “Kijk, die grote spar bij de Castagnets – als een lucifer in twee stukken gebroken. Net niet dat die op hun schuur is gevallen. Als ik u was, die ceder van u…” “Ja maar, die ceder van mij, die heeft nu juist de storm doorstaan.”
Alsof we hier niet genoeg bomen hebben!
Victor was al dood (en Fernande bijna ze lag in het ziekenhuis) toen ik eindelijk ontdekte wat er met mijn ceder mis was. Met de ceder op zich was natuurlijk helemaal niets mis. Een jonge, sterke boom. En dat ceders niet tot de oorspronkelijke Pyreneeën-vegetatie behoren, dat was ook niet de kwestie. Nee, wat de mensen ergerde, dat was domweg het feit dat die ceder er was. Dat iemand het in zijn hoofd had gehaald die ceder daar neer te zetten. Dat had de vorige eigenaar gedaan, vijfentwintig jaar geleden, toen hij nog geregeld met zijn vrouw boven vakantie kwam houden. Een hele onderneming. Ze waren met een vrachtwagen de boom uit de boomkwekerij komen halen. Maar wat? Heeft een mens dan niet het recht in zijn tuin te planten wat hij wil? Ja-ja… Op een middag kwam mijn directe buurvrouw, de vrouw van de enige boer van het dorp, met een vergeelde zwart-wit foto bij mij aanzetten. De foto dateerde van de jaren twintig van de twintigste eeuw. Ze had de foto in een schoenendoos gevonden. Omdat mijn huis erop stond had ze gedacht dat ik het wel leuk zou vinden om de foto te hebben. Natuurlijk vond ik dat leuk! Wat viel mij op, toen ik de foto bekeek? Dat was dat de weilanden met de koeien tot veel verder in de hoogte liepen dan nu. Anders gezegd, het bos begon toen veel hoger. Wat erop duidt er in die tijd in en om het dorp veel meer bedrijvigheid was – ja, omdat er meer mensen waren. Hoe vaak had ik dat Victor en Fernande niet horen zeggen, horen verzuchten? Ik zag het met mijn eigen ogen bevestigd. En ik geloof dat ik ze toen pas echt ben gaan begrijpen. Dat prachtige bos boven, dat met de jaren steeds verder tot beneden afzakt, bijna tot de eerste huizen, voor mensen als Victor en Fernande – als er iets verloedering is, dan is het dat. Verwaarlozing, verloedering, laisser-aller. En dan komt me daar iemand zomaar met veel poeha een boom planten – en niet zomaar een boom - een ceder. En iedereen weet dat ceders enorm worden. Alsof we hier niet genoeg bomen hebben! Bomen boven, bomen beneden – twee bossen die elkaar naderen. Help, we stikken! Hebben we echt nog een boom erbij nodig? Arme ceder – ceder te veel…
Ik heb het huis twee jaar geleden (met pijn in het hart) verkocht. Te ver, voor waar ik nu woon. De nieuwe eigenaar heeft de ceder omgekapt.
Ik lees ergens dat in 1950 het bos in Frankrijk 11 miljoen hectare grondgebied bestreek. Nu strekken de Franse bossen zich uit over 15,5 miljoen hectares.
Caspar Visser 't Hooft www.schrijverinfrankrijk.nl
Caspar Visser ‘t Hooft is de auteur van Sprekend portret en De ring van de keizerin, in 2005 en 2007 verschenen bij uitgeverij IJzer. Hij woont in Versailles. Met internauten wisselt hij graag van gedachten over God en Frankrijk, over literatuur en cuisine Française.
« vorige | top | volgende »