Een Mond vol Eendenpâté

Hermine stuft elk jaar een stuk of twintig eenden. Als Hermine doodgaat is de naastgelegen boerderij de laatste in ons dorp waar men nog eenden stuft.

In Nederland klagen ze over het stuffen door de Fransen, in Frankrijk klagen ze over de stuf uit Nederland. Wie de statistieken ziet zou minder klagen over coffeeshops en als je Hermine ziet stuffen heb je niets te klagen: je hebt een uitstervend ras gezien.
Ik ben één van de gelukkigen.

Hermine is nu 80 jaar en toen ik haar leerde kennen was ze beter ter been dan vandaag de dag. Ik vraag me af wie het zwaarder heeft als ze de tegenspartelende eenden vangt en opsluit in hun kistje: zijn het de eenden of is het Hermine?
Voordat we in de kont van Frankrijk woonden, dik tien jaar geleden, had ik niet echt over stuffen nagedacht. Dat de lever van de eend na drie weken mais-overvloed opzwelt tot een lekkernij wist ik niet. Ik was meer van de frikandellen. Ik zal ‘foie gras ‘ gegeten hebben, maar ik heb er geen sterke herinnering aan. Maar wie Hermine heeft gezien, die vergeet haar niet.

Bij een goede lunch aan tafel, bij de mensen thuis, worden we soms op hun eigen foie-gras gefęteerd. Meestal bij het varkensfeest. Het lekkerste eten komt op tafel en het lekkerste van het lekkerste is leverpâté van de gestufte eend. Je voelt de eerbied als het bord wordt doorgegeven.

We zitten voor een eerste feestmaal thuis bij Hermine en de Generaal. We noemen haar man ‘de Generaal’, omdat hij in de oorlog een houten been heeft opgelopen.
Over Nederland is die week net een vlucht anti-stuf-sentiment gevlogen. Het stond in onze wekelijkse krant. Met grote koppen en harde woorden.

Iedereen neemt een portie grof gesneden foie-gras van de schaal.
Ik ook.
‘Erg lekker’, zegt mijn vrouw.
‘Ze willen het verbieden’, zegt Isabelle.
‘Het zijn de Amerikanen’, zegt Hermine.
In Amerika zijn French fries net omgedoopt tot freedom fries, want koning Chirac heeft tegen de Iraakse invasie geprotesteerd.
De Generaal zegt: ‘ze zijn gek, die Amerikanen’.
De schaal komt weer voorbij. Niet iedereen neemt nog een portie. Ik wel. Vet maar gezond.
Ik denk aan de protesten tegen foie-gras op de Nederlandse menukaarten.
”Ik vind de foie-gras heerlijk’, zeg ik’, ‘maar ze lijden er wel lang onder, die eenden’.

Waarom zeg ik dat nou? We zijn voor de eerste keer bij de familie uitgenodigd. Ik heb niet eens een uitgesproken mening over stuffen. Toch floept het er uit. Waarom neem ik het op voor die eenden? Ik zoek naar woorden als de generaal vraagt:
‘Hoezo, ze lijden?’
Hij lijkt niet geîrriteerd, eerder in verwarring. Ik hakkel in mijn matige Frans:
‘Eh, ikke denk voor eenden is afzien, die vindt gestuffen geen plezier’,
Ik snij wat van mijn pâté af. Een stukje stokbrood erbij is het lekkerst.
‘Lijden?’, vraagt de Generaal weer. Ook aan tafel heeft hij een pet op.
Ik had gewoon mijn mond gewoon moeten houden.
De Generaal kijkt naar zijn vrouw en mompelt ‘lijden…’
Ik wil juist wat zeggen als hij twinkeloogjes krijgt. Die had ik al eens eerder gezien.
‘Nee hoor’, zegt hij vrolijk,’die eenden lijden niet’.
Hij begint te lachen.
‘Moet je maar eens kijken, als mijn vrouw een eend na het stuffen weer uit zijn kistje vrijlaat, hoe gelukkig hij is als hij er vandoor gaat’.
Iedereen lacht en ik lach mee, maar ik ben de enige met een mond vol eendenpâté.

Alexander Francino

| top |