Eduard herschrijft de Slag bij Parijs
De nachten in Frankrijk zijn weer als vanouds. Nergens meer een brandende auto te bekennen. Het enige dat brandt zijn de lichten op het Elysée. Achter de ramen maant een statige figuur een feestend gezelschap tot kalmte. ‘Ze kunnen ons tot in Brussel horen, maak ze in godsnaam niet wakker,’ knipoogt Chirac naar zijn uitbundige ministersploeg met ingehuurde aanhang.
Zojuist hebben zij uit het Europese hoofdkwartier te horen gekregen dat men per heden 50 miljoen Euro overmaakt naar Parijs om de problemen in de banlieues aan te pakken en dat binnenkort nog 2 miljard volgt. Het bericht brandde nog in de handen van Chirac toen Sarkozy de eerste champagne al liet knallen. Het was immers zijn idee geweest. Een lumineus idee, had Chirac het genoemd.
Een paar maanden eerder had Sarkozy ‘banlieu’ op de politieke agenda gezet. Enkele ministers die geen andere buitenwijk dan die van Chamonix kenden, hadden hem vragend aangekeken. ‘Banlieu?’ Sarkozy had hen daarop ingewijd in de problematiek van de buitenwijken van grote Franse steden. ‘Ik zeg u, als wij, de Franse staat, niet in staat zijn om deze wijken een ander aanzien te geven, zullen wij nooit, ik herhaal: nooit meer de Olympische Spelen naar Frankrijk halen. En daar komt bij, het is toch een blamage dat die kut-Engelsen ons verslagen hebben.’ De minister van Defensie raadpleegde heimelijk de Larousse en las: [2003 <>; anderlandigen die door hun gedrag het dierlijke in de beschaafde mens losmaken.] Hij begreep dat langer wachten onaanvaardbaar was. ‘Plat met die banlieuzooi,’ beviel hij. Het was de minister van Financiën geweest die voorkwam dat er à la minute een rood knopje op het bureau van Chirac ingedrukt werd. ‘Wie gaat dat betalen?’ vroeg hij retorisch.
Allen wisten immers hoe slecht de Franse staat bij kas was en dat het land slechts te eten had dankzij de Europese landbouwsubsidies.
Het was Sarkozy geweest die de pijnlijk stilte had doorbroken. ‘We ensceneren een opstand en geven die kut-islamieten de schuld.’ Hij wist alle ogen op zich gericht. ‘In Europa zal men denken dat Al Queida de regie voert, maar in feite zijn wij het. We beginnen natuurlijk in Parijs, maar ook in andere steden zullen er auto's branden in de buitenwijken!’ Hij keek zijn staatsgenoten één voor één aan en zei toen met alle Franse diplomatie die hij in zich had: Geloof me, Europa zal het zich aantrekken - bang dat de opstand overwaait - en ons financieel tegemoet komen. Wat zeg ik? Europa gaat de renovatie van onze banlieux volledig bekostigen.’
Alle excellenties applaudisseerden instemmend door op de tafel (Lodewijk XIV) te slaan. ‘Mes amis,’ oreerde hij tot slot, ‘opnieuw zal de Franse revolutie zegevieren. Opnieuw zal Frankrijk van zich doen spreken.’
Even meende Chirac hem verkeerd begrepen te hebben.