De Alambic
Wij lusten wel een slokje. Meestal wijn, maar een enkele keer ook wel een glaasje eau de vie of likeur.
Net vers aangekomen op het Franse platteland, leerden we al gauw de plaatselijke borrel kennen. Onze buurman schonk ons, uit een anonieme limonadefles, een kleurloos destillaat dat bijna een gat in onze slokdarm brandde. "Eigengestookte eau de vie", verklaarde hij trots. "Elk jaar, in februari, komt er een rondreizende Alambic in het naburige dorp en daar laten de boeren hun eigen alcohol afstoken."
Alambic... dat woord kenden we alleen uit romantische verhalen die wijlen Wina Born over de Franse eet- en drinkcultuur schreef. In onze voorstelling was het een tamelijk klein geval waarmee een stoker aan huis kwam om de zelfgewrochte fruitwijn te destilleren.
Zodra we vernamen dat de Alambic in onze buurt neergestreken was, gingen we kijken. Het bleek een enorm apparaat te zijn. Te oordelen naar de houten wielen en de grote koperen destilleerketels dateerde hij van omstreeks de Eerste Wereldoorlog. Er was een soort legertent om het gevaarte heengebouwd en een oude Citroën-bus diende als kantoor en kantine. De wanden van de kantine waren versierd met pin-ups uit blootbladen.
We leerden ter plekke veel van onze collega's uit de omgeving kennen. Zonder zich te storen aan ons steenkolen-Frans, namen ze uitgebreid de tijd voor een praatje. De conversatie verliep zeer vrolijk, vooral dankzij de glaasjes waarmee de zojuist gereedgekomen eau de vie werd geproefd.
Iemand bood me ook een glaasje aan en ik accepteerde het van harte, want het leek me dat een slokje alcohol me goed zou doen op deze bitterkoude februari-dag. Halleluja! Dit spul was nog sterker dan dat van de buurman! Ik verslikte me, begon te hoesten en te proesten en merkte dat iedereen om me heen in de lach schoot. "C'est fort, n'est ce pas!" riep monsieur Jallet, de stoker.
Ik vernam dat dit eerste destillaat ruim zeventig procent alcohol bevatte. Aan de grote mandflessen of vaatjes die de boeren mee naar huis namen, werd op overheidsvoorschrift zo veel water toegevoegd dat er een drank overbleef met 'slechts' vijftig procent alcohol. Dit stooksel wordt bij ons in de buurt gnôle (spreek uit: njool) genoemd.
Ondertussen siste de Alambic apocalyptisch. Bij tijd en wijle ontsnapten er alcoholische stoomwolken die heerlijke fruitaroma's verspreidden. We vonden het een ongemeen boeiend gebeuren en besloten het volgend jaar ook fruit te verzamelen om een éigen gnôle te stoken.
Die zomer gaven onze vijftien pruimenbomen een overweldigende oogst. Rolf plette de pruimen met een grote voorhamer, deed ze in tonnen en voegde er wat suiker aan toe. Bij het gistingsproces dat hierna op gang kwam, borrelde de fruitpuree uitbundig over de randen. De uitgegiste prut zag er onsmakelijk uit, maar rook veelbelovend. Maandenlang lieten we het brouwsel in afgesloten tonnen in een donkere hoek van de schuur staan. In januari ontvingen we bericht dat de Alambic in aantocht was. Het werd tijd om de papieren te regelen.
We hadden inmiddels begrepen dat men niet zómaar accijnsvrij kon laten afstoken. Er was een speciale vergunning, een zogenaamde acquit, voor nodig. Die staat op naam en is voorbehouden aan agrariërs die minimaal vijfentwintig jaar hun beroep hebben uitgeoefend. Zolang wilden we niet wachten!
Gelukkig hoorden we van een boer in de buurt die geen gebruik meer maakte van zijn vergunning. Op advies van onze buurman besloten we ons voor de betreffende boer uit te geven, teneinde de benodigde papieren te verkrijgen. Merkwaardig genoeg moesten we ons melden in onze favoriete bar-tabac in Montvicq. Fransen moeten voor veel vergunningen en fiscale zegels naar een dergelijk etablissement.
Een beetje gegeneerd stelden we ons voor als monsieur et madame Durain, want dat was de familienaam van de betreffende boer. De patronne, onze allerliefste Dominique, die ons goed kent, verblikte of verbloosde niet, keek de opgegeven naam na op haar lijst en schreef zonder aanmerkingen de stookvergunning uit.
Toen we het felbegeerde document in handen hadden, zagen we tot onze schrik dat men slechts twintig liter eau de vie per vergunning mag laten afstoken. We hadden genoeg fruitwijn in de schuur staan voor wel veertig liter. "Dat is toch geen probleem?" zei monsieur Jallet, de stoker. "De legale hoeveelheid drank neemt u meteen na het stoken mee naar huis, het clandestiene deel haalt u rond lunchtijd op. Tussen twaalf en twee zit iedere gendarme aan de warme maaltijd. Denk maar niet dat ze hun lunch laten staan om een paar kleine dranksmokkelaars te pakken."
En zo komt het dat we elk jaar een voorraad heerlijke gnôle op zolder hebben staan. Frankrijk, een heerlijk land!
« vorige | top | volgende »